Negatieve rente is extra kostenpost voor zorginstellingen bijna alle semi-publieke instellingen

 

Op 4 december 2019 kopte de Volkskrant met de titels ‘Negatieve rente is extra kostenpost voor zorginstellingen’ en ‘De negatieve rente kost ons een jeugdarts’. Maar niet alleen zorginstellingen lopen hier tegen aan. Ook veel woningcorporaties, onderwijsinstellingen en nutsbedrijven hebben hiermee te maken. Onze eerder gepubliceerde blog: “Buffer op een buffer”, sluit naadloos aan op dit onderwerp. Daarom een ‘throw-back’:

 

Buffer op een buffer

Veel  van onze klanten zijn  actief in de semi publieke sector. Vanuit de doelstellingen van deze organisaties óf vanuit wettelijke bepalingen is de risicohouding over het algemeen defensief. Terecht ook. Het is niet zo verwonderlijk dat deze organisaties ook een voorzichtige risicohouding aannemen in het aanhouden van liquiditeitsbuffers. Ik verbaas me er echter over dat deze organisaties vaak een ‘buffer op een buffer’ aanhouden.

 

Aanhouden liquiditeitsbuffer is noodzaak

Organisaties gaan niet failliet aan het gebrek aan vermogen, maar aan het gebrek aan liquiditeit. Immers, wanneer je niet in staat bent om op korte termijn de salarissen en crediteuren  te voldoen, dan is het snel afgelopen. Het aanhouden van een liquiditeitsbuffer is in dit opzicht niet alleen begrijpelijk, maar ook een noodzaak.

 

Maar schieten we niet te ver door…?

Ik zie veel organisaties die ruim in de liquiditeiten zitten, daarnaast nog een opname-/ kredietfaciliteit bij de bank hebben. Het aanhouden van buffers kost altijd geld en is een soort verzekeringspremie. Immers je verzekert je voor voldoende liquiditeit bij onvoorziene uitgaven. Bij kredietfaciliteiten rekent de bank bereidstellingsprovisie en als het op een spaarrekening staat levert het niets op of moet je zelfs (een negatieve rente) betalen. Terwijl je, er van uitgaand dat je nog financieringen hebt lopen, je buffer per saldo lang hebt gefinancierd en dus indirect de gemiddelde rente van je leningen hiervoor betaalt.

 

Aandachtspunten bij omvang liquiditeitsbuffer

Vanuit risicoperspectief is altijd een zekere liquiditeitsbuffer nodig, omdat de meeste risicofactoren buiten de eigen invloedssfeer liggen. Daarnaast kan het (wettelijk) noodzakelijk zijn om liquiditeitsbuffers aan te houden ten behoeve van afgesloten derivaten. Maar hoe hoog moet die buffer dan zijn?

 

Daar wordt verschillend over gedacht. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) stelt bijvoorbeeld dat de maximale buffer 10% van de huuropbrengsten (incl. vergoeding voor servicekosten) mag zijn. Daarnaast heeft het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WfZ) hier ook aandacht aan gegeven. In haar artikel ‘Gewenste liquiditeitsbuffers bij WFZ-deelnemers’ zet zij uiteen dat de gewenste omvang van de liquiditeiten te maken heeft met verschillende factoren, maar gemiddeld genomen uitkomt op een buffer van 2 maanden omzet (16,7%). Wat het beste bij uw organisatie past is afhankelijk van uw visie op het aanhouden van liquiditeiten en uw risicobereidheid en daarnaast volgens mij sterk afhankelijk van het volgende (niet uitputtend):

 

Dus

Als u een goed en geactualiseerd inzicht in de (meerjaren-)liquiditeitsprognose heeft die in het verleden bewezen betrouwbaar is geweest, zal er minder onzekerheid zijn over de omvang en het moment van inkomsten en uitgaven. De noodzaak om een hogere liquiditeitsbuffer aan te houden wordt lager. Zonder dit inzicht is de kans groot dat u, vanwege de defensieve risicohouding, zomaar een buffer op een buffer aanhoudt, wat weer onnodig hoge kosten met zich meebrengt.

 

  • Wilt u de buffer aanhouden in de vorm van een creditsaldo of op basis van een rekening-courant faciliteit bij de bank? Die is altijd beschikbaar, maar de tweede kan de bank, afhankelijk van de vorm en inachtneming van een redelijke termijn, periodiek opzeggen.
  • De snelheid waarmee u kunt beschikken over nieuwe financiering. Voor WSW of WfZ geborgde financiering kan dat vaak al binnen 2-4 weken, maar als u een intensief traject met diverse banken start voor ongeborgde financiering, dan kan dat zomaar eens 3-4 maanden duren.
  • De stabiliteit van de inkomsten en uitgaven. Wanneer er een stabiele inkomstenstroom en uitgavenstroom is, dan is een lagere liquiditeitsbuffer mogelijk. Zitten in de kasstromen meer onzekerheden, dan zou een hogere liquiditeitsbuffer passender zijn.
  • Grote geplande investeringen. Het kan zijn dat u wilt ‘sparen’ voor deze uitgaven, waardoor u geen lopende leningen wilt aflossen (wat in de praktijk eigenlijk ook nooit kan, zonder aanzienlijke vergoeding) en bereid bent om hiervoor een hoger liquiditeitssaldo aan te houden.

 

Risico’s

Ik pleit ervoor om niet zomaar een buffer aan te houden omdat ‘daar een beter gevoel bij is’. Te hoge liquiditeitsbuffers hebben ook een keerzijde. Ik doel niet alleen op de kosten, maar ook op de daarbij horende risico’s.

 

Op liquiditeitsbuffers in de vorm van creditgelden die gestald zijn bij een bank wordt bijvoorbeeld tegenpartijrisico gelopen. Dit tegenpartijrisico is het risico dat een tegenpartij in gebreke blijft en niet mee aan haar verplichtingen kan voldoen. Ik merk dat organisaties met de huidige lage rentevergoedingen zoeken naar het beste rendement op deze buffers. Met, hoewel het al ruim 10 (!) jaar geleden is, ICESave nog in ons achterhoofd, weten we dat een rentevergoeding een causaal verband heeft met het risico.

 

Daarnaast kom ik regelmatig tegen dat ‘rijke’ instellingen ‘lui’ geworden worden zijn, waardoor er minder scherp op de kosten wordt gelet. Dit gaat ten koste van het rendement en, wanneer ‘de nood aan de man is’, vergt het een impactvolle cultuurverandering om deze houding te veranderen.

 

Ook de ‘buitenwereld’ kan bij hoge liquiditeitsaldo’s denken dat een instelling erg rijk is. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor onderhandelingen met stakeholders.

 

Inzicht

Het aanhouden van de ‘buffer op de buffer’ komt vaak voort uit het ‘goede gevoel’, zonder de bijbehorende risico’s inzichtelijk te hebben. Dit komt mijn inziens voort uit het gebrek aan inzicht in de (meerjaren) liquiditeitsontwikkeling. Als je namelijk niet weet wat je te wachten staat, dan is het heel verstandig om hier op voorbereid te zijn. Het inzicht in de liquiditeitsontwikkeling speelt daarom een cruciale rol. De eerste stap naar een passende buffer zou daarom hiermee moeten beginnen.

 

 

Michiel van der Leede